Body Mass Index (BMI): de meest bekende meting 

BMI: een heel ruwe indicatie

Body Mass Index (BMI) is de bekendste meeteenheid voor het niveau aan vet in uw lichaam. Hij is gemakkelijk te berekenen: deel uw gewicht door uw lengte in het kwadraat. Dit levert een getal op dat aangeeft of u ondergewicht bent, een normaal gewicht hebt, of overgewicht of obees bent. Trek op basis van dit getal echter niet te snel conclusies over uw gezondheid. BMI is op individueel niveau niet heel betrouwbaar. Waarom dat zo is en wat u kunt doen om meer inzicht te krijgen in uw vetpercentage kunt u hieronder lezen.
 

Waarom BMI werd ontwikkeld

In de 19e eeuw werd de westerse wereld steeds welvarender. Voor het eerst was er volop voedsel en nam overgewicht onder mensen toe. Om het steeds hogere niveau van overgewicht onder de bevolking in het oog te houden werd de Body Mass Index bedacht. Wanneer BMI gebruikt wordt voor onderzoek onder grote groepen, is het een redelijk nauwkeurige meeteenheid. Oorspronkelijk was de BMI dus niet bedoeld voor het beoordelen van individuen. Maar door de gemakkelijke berekening werd het vaak gebruikt om snel te kunnen bepalen of iemand een gezond gewicht heeft.
 

Waarom de BMI onnauwkeurig is

Voor mensen met een gemiddelde lengte die niet veel bewegen is de BMI een goede meetgraad. Maar er is een grote variatie in lichaamstypen. Bij veel mensen geeft de BMI geen nauwkeurige indicatie van het percentage lichaamsvet. Lange mensen zijn bijvoorbeeld verhoudingsgewijs dunner ten opzichte van hun lengte dan kleinere mensen. Hun BMI is daarom hoger dan op basis van hun feitelijke percentage lichaamsvet gerechtvaardigd zou zijn. Op basis van hun BMI zouden ze dan te zwaar zijn, terwijl ze dat niet zijn. Aan de andere kant van het spectrum hebben kleinere mensen vaak een lagere BMI dan ze op basis van hun percentage lichaamsvet zouden moeten hebben.

De Body Mass Index houdt ook geen rekening met spieren. Spieren zijn zwaarder dan vet. Een bodybuilder kan daarom als obese worden gezien, al heeft hij een zeer laag vetpercentage. Dit werkt twee kanten op. Iemand die dun is en heel weinig spierweefsel heeft, kan op basis van de BMI denken dat hij niet te zwaar is. Maar toch kan die persoon een ongezonde hoeveelheid lichaamsvet hebben.

Stel dat u besluit naar de sportschool te gaan. Misschien verliest u vet, maar uw BMI verandert niet. Wat uw BMI u niet vertelt, is dat u spierweefsel opbouwt. Wanneer het lijkt alsof er niets verbetert, kan dat heel demotiverend zijn.

En ten slotte, de BMI maakt geen verschil tussen soorten lichaamsvet. Visceraal vet is slechter voor uw gezondheid dan het vet net onder uw huid. Wanneer u uw gezondheid beoordeelt, moet u goed beseffen welk percentage van uw vet visceraal vet is.

Nauwkeurig meten

Om te kunnen beoordelen of u een gezond gewicht hebt, moet u meer kunnen meten dan alleen uw BMI. Om echt een goed beeld te krijgen van uw gezondheid, is het ook belangrijk om inzicht te krijgen in andere metingen zoals: lichaamsvetpercentage, hoeveel van uw totale lichaamsvet uit visceraal vet bestaat en spiermassa. Al deze zaken kunt u thuis meten met een Tanita lichaamsanalyse weegschaal. Door een kleine elektrische stroom door uw lichaam te sturen (geen zorgen, hier voelt u niks van), kunnen alle bovengenoemde metingen geanalyseerd worden.